Hieronder vindt u een lijst met interessante weblinks die bij het boek “De ongelovige Thomas heeft een punt” horen, gerangschikt per hoofdstuk.
Auteurs: Johan Braeckman & Maarten Boudry


Lees hier enkele fragmenten uit het boek:

Fragment uit hoofdstuk 3. Over samenzweringstheorieën Fragment uit hoofdstuk 7. Religie en het bovennatuurlijke Fragment uit hoofdstuk 9. Onzin voor gevorderden

* Media

Johan Braeckman in debat met Nordine Taouil over evolutie en creationisme (De Zevende Dag, 03/02/2008)
Lezing van Johan Braeckman over kritisch denken op Vestrock (2011)
Interview met Maarten Boudry op Think Atheist radio.
Opiniestuk over psychoanalyse en pseudowetenschap van Maarten Boudry
Interview met Johan Braeckman over kritisch denken door Eric Bracke in Knack nr. 18 van 4 mei 2011. (PDF-file 414kB)
Zomergast Johan Braeckman praat o.a. over kritisch denken in Vandaag. Radio 1, VRT, 26 juli 2011
Het bijgeloof en de zeven levens van de homeopathie. Opiniestuk van Johan Braeckman in De Morgen op 25 mei 2011.
Interview met Johan Braeckman over samenzweringstheorieën in Terzake. Canvas, VRT, 6 mei 2011.
Interview met Johan Braeckman over kritisch denken in Pavlov. Radio 1, Nederland, 2 april 2011. (MP3-file)
Interview met Johan Braeckman en Maarten Boudry in Psyche & Brein (bijlage)
Interview met Maarten Boudry in De Standaard. (bijlage)
Interview met Johan Braeckman door Marnix Verplancke (De Morgen – Liberales)

* Liberales-boek 2011

Liberales heeft het boek ‘De ongelovige Thomas heeft een punt’ van Johan Braeckman en Maarten Boudry verkozen tot 'Liberales-boek van het jaar'. De winnaars ontvangen een geldprijs van 1.000 euro.

De prijsuitreiking vond plaats op woensdag 21 december 2011 om 20u in het Liberaal Archief, Kramersplein 23 te Gent.

* Woord vooraf

Bertrand Russell over geloof en scepticisme (en andere kwesties).
Een sketch uit de Britse reeks This Morning with Richard Not Judy, over de ongelovige Thomas.
Tim Minchins beat poem ‘Storm’.
Een inleiding tot kritisch denken: Here Be Dragons, een video van Brian Dunning.

* Algemene links

Studiekring voor de Kritische Evaluatie van Pseudowetenschap en het Paranormale
Stichting Skepsis
The Skeptical Dictionary
James Randi Educational Foundation
website van het Britse tijdschrift The Skeptic
website van The Skeptics Society
website van The Richard Dawkins Foundation for Reason and Science
over postmodernisme en academische onzin
website van het Illuseum
website van het Center for Inquiry
website van astronoom en scepticus Phil Plait
educatieve filmpjes over kritisch denken

1. De ondraaglijke lichtgelovigheid van de mens

The Skeptical Dictionary van de Amerikaanse filosoof en scepticus Robert T. Carroll.
Een Nederlandse versie van The Skeptical Dictionary, vertaald door Herman Boel.
Vervolging van kindheksen in Evangelische kerken in Nigeria (The Guardian).
Return to Africa's Witch Children (reportage van Dispatches – Channel 4).
Filmpje over iemand die meent een perpetuum mobile te hebben geconstrueerd.

2. De kwetsbaarheid van het brein

Een BBC-documentaire over het onderzoek van V.S. Ramachandran
De illusie van het holle masker.
Een interview met James Randi over goochelarij en waarnemingspsychologie.
Over pareidolia (‘Tussen de oren’, Net 5).
Een collectie voorbeelden van apophenia en pareidolia.
Een Nederlandse compilatie van mamma-appelsap-liedjes.
Richard Wiseman en The Amazing Colour Changing Card Trick.
Het beroemde gorillafilmpje over selectieve waarneming.
Michael Shermer over zijn boek The Believing Brain.
Gene Weingartens artikel in The Washington Post en fragmenten van het optreden van Joshua Bell.
De violist Joshua Bell in de metro van Washington
Michael Shermer en Frank Sulloway vroegen aan 10.000 christenen waarom ze in God geloven, en waarom anderen volgens hen in God geloven.
De documentaire Slaves to Superstition met Richard Dawkins (2007), over bijgeloof en het paranormale.
Over het verjaardagsprobleem.
James Randi ontmaskert Peter Popoff.
James Randi over Uri Geller en mentalisme.
Uri Geller valt door de mand in The Tonight Show bij Johnny Carson.
James Randi looft een miljoen dollar uit aan wie zijn of haar paranormale gaven kan aantonen onder gecontroleerde omstandigheden.
Babyfluisteraar Derek Ogilvie waagt zich aan de Million Dollar Challenge van James Randi (documentaire van Channel 5)
Michael Shermer legt uit hoe men, ogenschijnlijk louter door eraan te denken, lepels kan plooien.
‘Blikken die prikken. Rupert Sheldrake tart het toeval’ (2000), Skepter vol. 13, no. 4.
Een filmpje over Cognitive Biases.
Website van het boek van Macknik en Martinez-Conde, Sleights of Mind: What the Neuroscience of Magic Reveals about Our Everyday Deceptions (Henry Holt and Co., 2010).
Street Magic – uit het Britse sketchprogramma Big Train.
Een biografisch filmpje over Harry Houdini
Een interview uit 1930 met Arthur Conan Doyle, over Sherlock Holmes en spiritisme.

3. Over samenzweringstheorieën

Fragment uit het boek:

 

Wat deed de torens instorten?

Op 28 juli 1945 crashte een B-25 bommenwerper tegen meer dan 300 kilometer per uur in de 79ste verdieping van het Empire State Building in Manhattan. De bijna 800 gallons brandstof aan boord ontploften bij de impact en veroorzaakten meerdere brandhaarden binnenin het gebouw. Veertien mensen, waaronder de piloot en twee anderen aan boord van het vliegtuig, kwamen om. Het incident doet uiteraard meteen denken aan de gebeurtenissen van 9/11, maar 9/11-waarheidszoekers zetten één cruciaal verschil in de verf: de Twin Towers zijn ingestort, het Empire State Building bleef staan. Zelfs WTC 7, waar geen vliegtuig tegen te pletter vloog, stortte enkele uren later in. De logische gevolgtrekking is dat de torens niet instortten tengevolge van de vliegtuigcrashes, maar omdat er vooraf bommen of explosieven waren aangebracht.

De officiële visie, gesteund en bevestigd door het onderzoek van het NIST en door onafhankelijke studies, geeft aan dat de instortingen van de Twin Towers het gevolg zijn van de vliegtuigcrashes en de branden die daarop ontstonden. In het geval van WTC 7 verwijzen experts naar de opgelopen schade door het instorten van de North Tower en de daaropvolgende branden. Het onderzoek van het tijdschrift Popular Mechanics, waarvoor meer dan 300 experts werden geconsulteerd, bevestigt dit. De experts die Popular Mechanics bijstonden, zijn wel degelijk beslagen in de disciplines die hier van belang zijn, zoals de installatie van explosieven, beton- en staalconstructie, hoogbouw, de ontmanteling en afbraak van gebouwen en vliegtuigconstructie. Hun conclusie is duidelijk: de instortingen zijn niet het gevolg van vooraf aangebrachte explosieven, maar worden afdoende verklaard door de vliegtuigcrashes, de aanwezige kerosine en de hevige branden, in combinatie met verschillende aspecten van de architectuur van de torens.

Zelfs een leek kan de beelden van de instortende WTC-torens vergelijken met gecontroleerde instortingen van gebouwen. Men kan zien dat in het laatste geval de instortingen van beneden af aan gebeuren, terwijl de Twin Towers van boven naar beneden instorten. De benedenverdiepingen, die bij een gecontroleerde explosie al schade moeten vertonen vóór de bovenverdiepingen erop neerkomen, zijn duidelijk nog intact als de torens instorten. Toch vinden we op internet getuigenissen van experts die iets anders beweren, bijvoorbeeld in de documentaire Loose Change 9/11: An American Coup (meerdere edities tussen 2005 en 2009), die door miljoenen mensen werd bekeken en die de stelling verdedigt dat 9/11 een inside job was. Alle beweringen uit Loose Change zijn ondertussen ontkracht, sommige aspecten overigens door (andere) waarheidszoekers. Bij de montage van de documentaire, die niets met ernstige journalistiek te maken heeft, worden beelden en uitspraken uit hun verband gerukt en op suggestieve, misleidende wijze naast elkaar geplaatst. Dat gebeurt reeds tijdens de eerste tien seconden van de documentaire. Er verschijnt een uitspraak van Condoleezza Rice, nationaal veiligheidsadviseur in de eerste regering-Bush: ‘Ik geloof niet dat iemand kon voorspellen dat deze mensen een vliegtuig in het World Trade Center zouden laten crashen.’ Daarop volgt een uitspraak van minister van Defensie Donald Rumsfeld: ‘Er waren volop waarschuwingen.’ Twee topfiguren uit de regering lijken elkaar flagrant tegen te spreken, wat meteen suggereert dat er iets te verbergen valt. Nog los van de afwezigheid van bronvermelding, waardoor de authenticiteit moeilijk controleerbaar is, zijn beide uitspraken natuurlijk perfect compatibel en correct, mits op de juiste manier geïnterpreteerd. Inlichtingendiensten van verschillende landen hadden de Verenigde Staten inderdaad gewaarschuwd voor een verhoogd risico op aanslagen. Daarbij verwees men herhaaldelijk naar Al Qaeda en Osama Bin Laden. Tezelfdertijd misten ze specifieke aanwijzingen over terroristen die met gekaapte vliegtuigen zelfmoordaanslagen zouden plegen op de Twin Towers. Ook andere citaten en interviews in Loose Change blijken achteraf verdraaid of misleidend gemonteerd. Verschillende experts in gecontroleerde afbraak, die in de documentaire suggereren dat de WTC-torens werden neergehaald door gecontroleerde ontploffing, gaven achteraf aan dat hun woorden uit de context zijn gerukt. Loose Change bestaat geheel uit knip- en plakwerk van zeer uiteenlopende nieuwsitems, interviews en dergelijke, zodanig gemonteerd dat alles in de richting van een inside job wijst. De regisseur verzamelt stukjes informatie die zijn standpunt lijken te ondersteunen, monteert ze op een misleidende manier en negeert of ontkent de rest. Het is een interessante oefening om de documentaire te bekijken en daaraan de lectuur te koppelen van enkele van de vele artikelen die alle beweringen en insinuaties ontkrachten.
 

WTC-Torens
In tegenstelling tot een gecontroleerde afbraak, waarbij de onderste verdiepingen
eerst worden opgeblazen, zien we duidelijk dat de instorting van de WTC-torens
bovenaan aanvangt, precies waar de torens getroffen zijn.


Toen Korey Rowe, een van de producers van Loose Change, te horen kreeg dat zijn documentaire tal van fouten bevatte, reageerde hij als volgt: ‘We hebben nooit beweerd dat alles wat we zeggen 100 procent juist is. We weten dat er fouten zitten in de documentaire. We hebben ze er zelfs bewust in gelaten, opdat de mensen ze zouden opmerken, wat hen ertoe zal brengen om zelf onderzoek uit te voeren.’ De uitschuivers en verdraaiingen in de documentaire worden dus voorgesteld alsof het een verdienste is (vergelijk met de student die bewust foute antwoorden geeft tijdens het examen, zodat de professor alert kan blijven). Met zulke argumenten immuniseren de documentairemakers hun hypothese tegen elke vorm van kritiek (zie ook hoofdstuk 8).

Een andere tendentieuze bewering van de waarheidszoekers luidt dat de brandhaarden in de Twin Towers niet heet genoeg waren om staal te doen smelten. Dat zou wijzen op een extra hittebron, zoals thermiet, die dan vooraf ingeplant was om de torens te doen instorten. Thermiet bestaat uit een mengsel van metaalpoeder en metaaloxide dat bij verbranding extreem heet wordt, maar is niet praktisch bij een gecontroleerde ontmanteling. Nergens is gedocumenteerd dat het ooit om die reden werd aangewend. In tegenstelling tot de beweringen op vele samenzweringswebsites, zijn er geen sporen van thermiet gevonden op Ground Zero, noch andere indicaties in die richting (zoals grote hoeveelheden gesmolten staal). Geen enkele officiële instantie heeft bovendien beweerd dat het staal was gesmolten, enkel dat het door de hitte voldoende verzwakt was om een instorting mogelijk te maken. De waarheidszoekers fabriceren met andere woorden eerst een vals bericht, dat ze vervolgens als bewijs aandragen voor de aanwezigheid van explosieven. Andere stellingen die we hier niet kunnen bespreken, bleken evenmin bestand tegen onafhankelijk onderzoek.

Ten slotte moeten we nog de vraag beantwoorden waarom het Empire State Building niet instortte na de crash in 1945. Daar zijn meerdere redenen voor. Anders dan de vliegtuigen die op de Twin Towers invlogen, bracht de inslag geen schade toe aan de dragende structuren van het gebouw. Bovendien is het Empire State Building veel steviger gebouwd dan de Twin Towers, vloog de B-25 minder dan half zo snel als de twee Boeings (wat de impact veel minder krachtig maakte) en bedroeg zijn gewicht slechts één tiende van dat van een Boeing, net zoals de hoeveelheid kerosine in zijn tank. Tot slot werd maar één verdieping van het Empire State Building geraakt, terwijl de vleugels van de Boeings schade toebrachten aan meerdere verdiepingen tegelijk.

 

Samenzweringstheorieën en drogredenen

Een gedetailleerde studie van de beweringen van 9/11-waarheidszoekers toont aan dat ze de klassieke kenmerken vertonen van een samenzweringstheorie. Opvallend is dat de beweringen steeds onwaarschijnlijker worden naarmate de theorie zich verder ontwikkelt, maar dat bewijzen uitblijven. Als critici hun claims betwisten en weerleggen, zien de waarheidszoekers zich genoodzaakt om ook die contraargumenten te betwisten, waardoor de opvattingen steeds absurder en vergezochter worden. Een gecontroleerde ontmanteling van de torens veronderstelt bijvoorbeeld dat de explosieven vooraf werden aangebracht. Dat is verre van eenvoudig en vergt dagenlang werk en de participatie van tientallen mensen. Waarheidszoekers besluiten daarop dat die allemaal mee in het complot zitten. Tientallen technici van een ontmantelingsfirma hebben rustig en koelbloedig de moord op duizenden onschuldige mensen voorbereid. Niemand kreeg gewetenswroeging en niemand praatte achteraf zijn mond voorbij. Bovendien zouden honderden, misschien duizenden mensen getuige zijn geweest van de installatie van de explosieven. Geen van hen merkte iets verdachts op of liet achteraf iets van zich horen. Konden zij allemaal zo goed hun mond houden?

Hetzelfde probleem doet zich op enorme schaal voor van zodra we het volledige complot in ogenschouw nemen. Voor een inside job moeten vele honderden mensen bij de samenzwering betrokken zijn geweest, waaronder politici en werknemers bij diverse overheidsdiensten, luchtvaartmaatschappijen, veiligheidsdiensten en de media. Gezien de sociale natuur van de mens – we verklappen voortdurend geheimen en zijn graag de boodschapper van groot nieuws – is het zo goed als ondenkbaar dat niemand van die betrokkenen met die informatie naar buiten zou komen. Niettemin hebben de complotdenkers geen enkele interne informant en komen alle beschuldigingen en speculaties van buiten. Niet verwonderlijk, aldus de waarheidszoekers, want insiders zouden hun leven en dat van hun familie op het spel zetten als ze hun mond opendoen. Maar zelfs indien de getuigen voor hun leven vrezen, kunnen ze informatie anoniem onthullen door bijvoorbeeld gevoelige documenten of informatie in de openbaarheid te brengen. Honderden of zelfs duizenden mensen waren op de hoogte van de meest schokkende samenzwering van de voorbije eeuw en niemand voelde zich geroepen als klokkenluider?

cartoon
De speculaties van 9/11-complotdenkers
worden steeds vergezochter en genereren
pseudoproblemen. (www.xkcd.com)

 

De complotdenkers wringen zich in de gekste bochten om hun theorie levend te houden. Sommigen ontkennen zelfs het bestaan van de kapers. De vliegtuigen waren in werkelijkheid onbemand, misschien telegeleid. De telefoongesprekken die passagiers kort voor hun dood voerden met geliefden vonden nooit plaats en zijn eveneens gefabriceerd. Sommigen betwisten dat het in 2001 mogelijk was om vanuit een vliegtuig gesprekken te voeren met een mobieltje, een stelling die ook in Loose Change verdedigd wordt. Experimenten bewijzen het tegendeel, zelfs voor telefoongesprekken op grote hoogte.

Net als alle aanhangers van complottheorieën bezondigen ze zich aan kersenplukken (cherry picking). Ze focussen op alles wat hun stelling lijkt te onderschrijven, maar veronachtzamen of negeren alle andere beschikbare en relevante informatie, in het bijzonder als die in strijd is met hun opvatting. Deze psychologische valkuil, zoals we zagen in hoofdstuk 2, staat bekend als het bevestigingsvooroordeel. Ook de drogreden van het anekdotisch bewijs duikt voortdurend op. Eén ooggetuige zou iets gezien hebben dat in strijd is met de officiële opinie, wat die versie volkomen onderuit zou halen. Nog een gemakkelijk herkenbare drogreden in deze context is de ‘valse tegenstelling’, vaak gekoppeld aan het onvermogen om iets te accepteren wat niet strookt met onze intuïties. Naast het argument van de inslag in het Pentagon achten waarheidszoekers het onmogelijk voor vier of vijf jonge mannen die nauwelijks Engels spreken en slechts gewapend zijn met cuttermesjes, om een vliegtuig te kapen en de piloot en copiloot te overmeesteren. Ook de veronderstelling dat iemand na enkele uren vliegles een ingewikkeld dalingsmanoeuvre kan uitvoeren is volgens hen onhoudbaar. Professionele piloten weten dat het een stuk gemakkelijker is om een vliegtuig te laten neerstorten dan het veilig op de grond te zetten, maar die kennis wordt gemakshalve genegeerd. De complotdenker heeft een redeloos vertrouwen in zijn eigen intuïtie. Als hij zich niet kan voorstellen dat enkele uren vliegles volstaan om een vliegtuig dat zich al in de lucht bevindt te manoeuvreren, dan moet de hele officiële versie overboord en is 9/11 een klus van binnenuit.

Een variant op dit argument stelt dat het ondenkbaar is voor een kleine groep mensen met dermate simpele middelen om het machtigste land ter wereld zo’n zware slag toe te brengen. Psychologen herkennen hierin het gelijkeniscriterium, de denkfout waarbij iemand aanneemt dat oorzaken gelijke kenmerken moeten vertonen als hun effecten. Dat een zo dramatische gebeurtenis als 9/11 een onooglijke oorzaak kan kennen (een paar fanatici met cuttermesjes), vinden mensen bijzonder moeilijk te aanvaarden. Een grootse gebeurtenis vereist toch een grootse oorzaak? Hetzelfde ongeloof, ingefluisterd door het gelijkeniscriterium, speelde het grote publiek parten na de moord op John F. Kennedy. Het kan toch niet dat een eenzame schutter (Lee Harvey Oswald), een onbenul met geldingsdrang en getroebleerde ideeën, de machtigste man ter wereld kan vermoorden met drie welgemikte schoten en in een fractie van een seconde? De meeste mensen geloven nog liever in sinistere krachten, duistere politieke machinaties en geheime genootschappen. Oswaldmoet dus een marionet geweest zijn!

Een kritische denker houdt rekening met alle relevante informatie en hoedt er zich voor om die te plooien naar een vooropgezette overtuiging. Daarnaast is hij zich bewust van de psychologische verleidingen van het kersenplukken, de confirmation bias en het gelijkeniscriterium. De overtuiging van believers is overigens vaak onmiskenbaar ideologisch gekleurd. Zo zijn 9/11-complottheorieën in het Westen vooral populair in (extreem-) linkse kringen, terwijl zogenaamde Holocaustontkenners – zelf spreken ze liever over revisionisme – zich vooral extreemrechts van het politieke spectrum bevinden.


 

Een van de talloze complotwebsites over 9/11.
Sceptische website over de 9/11-waarheidszoekers (1).
Sceptische website over de 9/11-waarheidszoekers (2).
Een kritische analyse van de documentaire Loose Change.
Het ‘mysterie’ van WTC7 ontrafeld.
Een computersimulatie van de vliegtuigcrash op het Pentagon.
Een computersimulatie van de impact van de Boeings in de WTC-torens (Purdue University).
De hypothese van een gecontroleerde afbraak van de WTC-torens strookt niet met de waarnemingen.
Waarom de WTC-torens niet met vrije valsnelheid instortten.
Een kritische video over 9/11-complottheorieën.
Penn & Teller over 9/11-samenzweringstheorieën.
Lawrence Wright over de voorgeschiedenis van 9/11.
De reportage van Koppen over 9/11-complottheorieën, met onder anderen Johan Braeckman.
De voorpublicatie uit David Ray Griffins boek 11 september. Een onderzoek naar de feiten in Humo (2006).
Het artikel van Phil Molé ‘9/11 Conspiracy Theories: The 9/11 Truth Movement in Perspective’, dat in 2006 verscheen in Skeptic Magazine.

4. Over hoaxen en cryptiden

Een reportage over de vervalsingen ven Han van Meegeren (RTV).
Filmpje over Van Meegeren van het Museum Boijmans.
Het artikel van Wim van Utrecht (1994): ‘Europese Proefvluchten. Waalse ufologen slaan hun vleugels uit’ Skepter vol. 7, no. 3.
Zoek mee naar Nessie via de webcams nabij het meer.
Scepticus Joe Nickell en een cryptozoöloog debatteren over Nessie.
Scepticus Joe Nickell en parapsycholoog Graham Watkins debatteren over cryptozoölogie.
De beroemde Bigfoot-opname van Roger Patterson en Robert Gimlin.
Grover Krantz over Bigfoot.
Een fragment uit een lezing van Richard Feynman, waarin hij zich sceptisch uitlaat over ufo’s.
Een Amerikaanse documentaire over de Belgische UFO-golf, uit de pseudowetenschappelijke reeks Unsolved Mysteries. (1)
Een Amerikaanse documentaire over de Belgische UFO-golf, uit de pseudowetenschappelijke reeks Unsolved Mysteries. (2)
Een documentaire over de Piltdownmens (Discovery Science).
‘Het spoor naar de plots opgedoken lijkwade’, een artikel van de Vlaamse scepticus Tim Trachet.

5. De trukendoos van het geheugen

Elizabeth Loftus over haar geheugenonderzoek en de experimenten met Bugs Bunny.
Verdwaald in een winkelcentrum? Een reportage over het onderzoek van Elizabeth Loftus.
Het artikel ‘The Reality of Repressed Memories’ van Elizabeth Loftus, waarin ook het bizarre verhaal van Paul Ingram aan bod komt. Deze vader bekende steeds extremere en ongeloofwaardiger vormen van seksueel misbruik en satanische rituelen, nadat zijn dochters een herinneringstherapie ondergingen.
De sceptici en goochelaars Penn & Teller over hypnose.
De BBC-documentairereeks Eyewitness over de betrouwbaarheid van ons geheugen en ooggetuigen.

6. Zelfbedrog en cognitieve dissonantie

Een verdere uitwerking van een aantal ideeën uit dit hoofdstuk is te vinden in ons artikel ’How Convenient! The Epistemic Rationale of Self-Validating Belief Systems’ Philosophical Psychology (2011).
De evolutiebioloog Robert Trivers over zelfbedrog.
De sceptici en goochelaars Penn & Teller over het Ouija-bord.
Een Nederlandse samenvatting van de zaak-Houben door Maarten Boudry, Roeland Termote & Willem Betz (2010) ‘Gefabriceerde communicatie’.
Een verslag van de tests van Rom Houbens gefaciliteerde communicatie, met medewerking van SKEPP.
Een artikel over Rom Houben door Maarten Boudry, Roeland Termote & Willem Betz, ‘Fabricating Communication: The Case of the Belgian Coma Patient’, eerder verschenen in Skeptical Inquirer (2010).
Het verhaal van Rom Houben op NOS.
Het verhaal van Rom Houben op BBC.
De gefaalde tests met Rom Houben op TVL.
James Randi over het ideomotorisch effect en wichelroeden.
Sociaalpsycholoog Philip Zimbardo over cognitieve dissonantie.

7. Religie en het bovennatuurlijke

Fragment uit het boek:

Dubbelblinde proeven en placebo’s

Intuïtief denken mensen dat het vrij eenvoudig is om een medicijn of behandeling te testen. Indien het om een pilletje gaat, dienen we het gewoon toe aan iemand met een aandoening waarvoor de pil is gemaakt. Als de persoon vervolgens geneest, dan werkt de pil. Als hij niet beter wordt, heeft de pil geen effect. Deze methode is om meerdere redenen volstrekt ontoereikend. Misschien zou de proefpersoon ook zonder de pil genezen zijn? Wie weet heeft de pil zijn genezingsproces wel vertraagd? Aan de andere kant, als de proefpersoon niet herstelt, dan was zijn conditie zonder de pil misschien nog slechter geweest? Als we aannemen dat de pil een effect heeft, hoeveel pillen moet de patiënt dan slikken? Wat is de beste verhouding van de bestanddelen? Vanaf welke dosis ondervindt men meer schadelijke nevenwerkingen dan positieve effecten? Welke criteria gebruiken we om de toestand van de proefpersoon te evalueren?

Dergelijke vragen kunnen we niet oplossen door zieke personen simpelweg een aantal keren een pilletje toe te dienen. Daarmee overstijgen we nooit het niveau van anekdotische kennis, die in deze context waardeloos is. Vóór de ontwikkeling van een wetenschappelijke methodologie voor medisch onderzoek steunden geneeswijzen louter op zulke anekdotische argumenten. Tot op vandaag menen veel mensen dat een geneeswijze geldig is wanneer ze deel uitmaakt van een eeuwenoude traditie of ondersteund wordt door autoriteiten met een jarenlange ervaring. Dat klinkt aannemelijk, maar een blik op de geschiedenis van medische praktijken spreekt die intuïtie flagrant tegen. De techniek van aderlatingen voor allerlei aandoeningen, die al dateert van het antieke Griekenland, werd van de middeleeuwen tot de negentiende eeuw over heel Europa toegepast. Gerenommeerde medische specialisten waren er, op basis van hun professionele ervaring en die van hun voorgangers, rotsvast van overtuigd dat aderlatingen bijzonder heilzaam waren. Niet alleen weten we vandaag dat aderlatingen geen enkele genezende werking hebben, in vele gevallen zijn ze zelfs ronduit schadelijk, omdat ze de conditie van de zieke aanzienlijk kunnen verzwakken. George Washington, de eerste president van de Verenigde Staten, overleed op 14 december 1799, een dag nadat hij ontwaakt was met een schijnbaar onschuldige keelpijn. Tijdens zijn laatste levensdag had zijn arts, conform de toenmalige medische praktijken, op enkele uren tijd zowat de helft van zijn bloed afgetapt (ongeveer drie liter). De alsmaar zorgwekkender conditie van Washington na deze behandelingen was de dokters natuurlijk niet ontgaan, maar zij waren er heilig van overtuigd dat drastische aderlatingen de enige manier waren om hem te redden. Ondertussen weten we dat hun ‘therapie’ de meest waarschijnlijke doodsoorzaak van Washington was.

griekse vaas
Op deze Griekse vaas (aryballos) uit
480-470 v.o.t. zien we hoe een arts de
techniek van aderlating toepast op een
patiënt. De eeuwenoude therapie is niet
alleen nutteloos, maar ronduit gevaarlijk.

 

Als de beste geneesheren op het einde van de achttiende eeuw in eer en geweten levensgevaarlijke kwakzalverij toepasten, die de dood van de patiënt zelfs versnelde, is dat dan geen voldoende reden om de zogenaamde klinische ervaring van genezers met de grootst mogelijke argwaan te bekijken? Een van de beste manieren om van de kwetsbaarheid van onze waarneming en de onbetrouwbaarheid van onze subjectieve herinnering overtuigd te worden, is lezen over de geschiedenis van prewetenschappelijke medische praktijken. Enkele uitzonderingen niet te na gesproken, was de hele geneeskunde tot halverwege de negentiende eeuw in het beste geval nutteloos, en in het slechtste geval dodelijk. Het succes van de homeopathie in de negentiende eeuw, zo menen wetenschapshistorici, was deels te danken aan de roekeloze praktijken van de reguliere geneeskunde in die tijd. Zoals bekend werken homeopaten met extreem sterke verdunningen van diverse substanties, in de overtuiging dat ze de verdunningsstof – meestal water of alcohol – op een of andere manier een geneeskrachtige werking schenken. In de praktijk blijft er geen enkele molecule van de oorspronkelijke stof in het verdunde middel achter, waardoor homeopaten hun patiënten de facto een slokje water of alcohol toedienenNu is dat vanuit modern oogpunt niet erg wetenschappelijk, maar in de negentiende eeuw hadden de homeopaten daarmee een aanzienlijk voordeel op klassieke artsen: hun medicijn deed helemaal niets, waardoor het ook geen kwaad kon aanrichten. Wie in die tijd medische hulp nodig had, was beter af bij een homeopathische arts dan bij een klassieke arts, waar hij de kans liep het lot te ondergaan van George Washington. In zekere zin waren nagenoeg alle artsen toen ‘alternatief’, aangezien de geneeskunde amper wetenschappelijke methodes ter beschikking had.

Ondertussen ontwikkelde de moderne geneeskunde een elegante methode die de subjectiviteit van onze waarneming, het placeboeffect en andere vertekenende factoren systematisch kan uitschakelen. Deze medische standaard staat bekend als de gerandomiseerde, placebogecontroleerde dubbelblindproef en is een van de belangrijkste doorbraken van de laatste decennia voor het onderzoek in de geneeskunde. Wie een nieuw medicijn aan deze methode wil onderwerpen, gaat als volgt te werk. We verzamelen meerdere proefpersonen die aan een bepaalde aandoening lijden en verdelen die op willekeurige wijze in twee helften. De testgroep krijgt het echte middel, de controlegroep een zogenaamd placebo, een pil die eruitziet als het echte exemplaar maar die geen enkel werkzaam bestanddeel bevat. Met de willekeurige of gerandomiseerde verdeling verkrijgen we een grotere garantie (geen zekerheid) dat de twee groepjes ongeveer gelijk zullen zijn wat betreft aantal, geslacht, leeftijd en ernst van de aandoening. Door een neppil toe te dienen aan een van de groepen, controleren we het placebo-effect, waarbij mensen zich beter gaan voelen simpelweg omdat ze geloven in de werking van het pilletje. Nu moeten we de proef nog dubbelblind maken. De proefpersonen mogen niet weten tot welke groep ze behoren, en de onderzoekers die de patiënten opvolgen evenmin. Niemand die met de proefpersonen omgaat, weet dus tot het experiment eindigt wie een placebo kreeg en wie niet.

Met een dubbelblind protocol vermijden we subjectieve interpretaties, bij de proefpersonen van wat ze ervaren en bij de onderzoekers van wat ze te horen krijgen of bij de patiënt vaststellen. Een gewillige patiënt die weet dat hij het echte medicijn krijgt, kan zeggen dat hij zich beter voelt om de dokter te plezieren (het volgzaamheidseffect). Een enthousiaste dokter die weet wie de echte medicijnen krijgt en die graag wil dat de proef slaagt, kan de conditie van de patiënten uit de testgroep gunstiger evalueren en zo de resultaten vertekenen. Dat zijn geen theoretische speculaties, maar reële fenomenen die herhaaldelijk experimenteel zijn aangetoond. Naarmate we de strenge voorwaarden van een dubbelblinde proef verslappen, verhogen de schijnbare effecten van een medicijn, ongeacht wat we toedienen. De dubbelblinde opstelling is dus zeker geen overbodige luxe in medische experimenten.

Pas op het einde van onze proef koppelen we de verkregen resultaten aan de informatie over wie in welke groep thuishoorde, waarna we de resultaten statistisch vergelijken. Als de groep die het echte medicijn kreeg er significant beter aan toe is dan de controlegroep, dan kan dat maar één iets betekenen: de pil werkt. Op zich vertelt dat niets over de causale mechanismen achter de werking van het medicijn. Wetenschappers kunnen leven met onwetendheid. Tot op vandaag zijn er medicijnen op de markt waarvan de effectiviteit weliswaar is aangetoond, maar waarvan de precieze biochemische werking onbekend blijft.

Natuurlijk zullen we, zoals opgemerkt in het eerste hoofdstuk, niet aan de eerste de beste wilde gok een dubbelblindproef wijden. Meestal beschikken wetenschappers over bepaalde aanwijzingen voor de werking van een medicijn vooraleer ze tot zulke dure en tijdrovende testen overgaan. In tegenstelling tot vele pseudowetenschappers neemt een goede wetenschapper geen genoegen met aanwijzingen of klinische ervaring alleen. De dubbelblindproef is bijzonder riskant in een betekenis die haar waardevol maakt in de wetenschapspraktijk (zie hoofdstuk 8): wanneer ons vermoeden over de werkzaamheid van het medicijn niet klopt, zal dat onverbiddelijk blijken uit de naakte onderzoeksresultaten. Om onze kennis nog scherper te stellen, moeten we indien mogelijk op langere termijn een meta-analyse uitvoeren. Dat betekent dat we meerdere studies over eenzelfde behandeling samenvoegen en er een afzonderlijke, statistische analyse op uitvoeren. Eén enkele studie, zelfs wanneer methodologisch correct uitgevoerd, kan toch misleidende resultaten opleveren. Op statistische gronden valt dat af en toe te verwachten. Door meerdere studies in ogenschouw te nemen, kunnen we de misleidende factoren eruit filteren, wat de kwaliteit van de kennis verder verhoogt.

In 1809 onderwierp de Schotse militaire chirurg Alexander Hamilton aderlatingen voor het eerst aan een gecontroleerde proef. De kracht van de methode bleek meteen uit Hamiltons resultaten: de dodentol onder de patiënten die een aderlating ondergingen, lag tien keer hoger dan bij wie ervan gespaard bleven. Toch duurde het jaren vooraleer zijn conclusies ingang vonden in de medische wereld, deels omdat hij ze niet meteen publiceerde, maar later ook door het irrationele verzet onder aanhangers van aderlating. Die laatsten hadden een pasklaar excuus om de groeiende bewijzen tegen de werkzaamheid van aderlating weg te wuiven: als dokters ging hun interesse uit naar individuele patiënten, niet naar statistische verschijnselen bij grote groepen. Deze rationalisatie, destijds naar voren geschoven door wat we de medische orthodoxie kunnen noemen, geniet ondertussen een bijzondere populariteit onder voorstanders van alternatieve geneeskunde. Dat is niet toevallig, want de methode van de gecontroleerde dubbelblindproef was vernietigend voor hun praktijken. Dat het argument over de uniciteit van elke patiënt zo’n grote verspreiding kent, is dan ook niet zozeer te danken aan de intellectuele kwaliteiten ervan of aan een oprechte bezorgdheid om de patiënt, maar veeleer aan het feit dat het een handig middel is om zich tegen het verdict van een gecontroleerde proef te verzetten (zie ook hoofdstuk 8 over immunisatiestrategieën).

De dubbelblindmethode staat de particuliere dimensie van elke patiënt immers helemaal niet in de weg. Een aderlater of homeopaat mag volhouden dat hij elke patiënt individueel bekijkt, maar als hij werkelijk grotere successen boekt, in de zin dat hij meer mensen geneest, dan moet dat onvermijdelijk blijken uit de statistieken van zijn praktijk. Als een gecontroleerde studie echter aangeeft dat hij niet beter presteert dan iemand die flesjes water toedient, dan wijst alles erop dat hij aan kwakzalverij doet, de uniciteit van de patiënt ten spijt. Stel dat je een gokverslaafde in een casino ervan probeert te overtuigen dat hij, hoewel hij af en toe eens wint, een fortuin zal verliezen, omdat de gokmachines in het eigen voordeel van het casino gebouwd zijn. Zouden we dan onder de indruk zijn als zo’n gokverslaafde tegenwerpt: ‘Maar ik ben niet geïnteresseerd in statistieken of in wat er op de lange duur gebeurt; voor mij is elk spel en elke nieuwe inzet een afzonderlijk gegeven’? Of stel dat hij opmerkt: ‘Mijn spel kan niet op een statistische manier benaderd worden, want mijn gokmethodes horen tot een ander paradigma.’

De alternatieve geneeskunde en de werking ervan laten we hier verder rusten, omdat dit een zeer uitgebreid domein bestrijkt en ons hier te ver zou leiden. Voor wie zich verder wil informeren over de werking van alternatieve geneeswijzen, kunnen we het boek Bekocht of behandeld? (2011) van Simon Singh en Edzard Ernst warm aanbevelen. Wat ons nu vooral aanbelangt, is dat de gerandomiseerde, placebogecontroleerde dubbelblindproef niet alleen van nut is in de geneeskunde of farmacologie, maar ook in veel andere domeinen, bijvoorbeeld om na te gaan of bidden een aantoonbaar effect sorteert. Dat bidden niet hetzelfde is als een pilletje slikken, is hierbij irrelevant. We kunnen in principe dezelfde methodologie toepassen op elke interventie waarvan we denken dat ze een invloed uitoefent op ziekte en gezondheid. Of iemand nu beweert dat water uit de bron van Lourdes geneeskrachtig is, of magische kristallen onder ons bed, of een rituele dans bij volle maan, steeds kunnen we zo’n bewering aan een gecontroleerde dubbelblindproef onderwerpen. Idem dito voor bidden.
 

Wetenschappelijke studies over bidden

Nieuwe inzichten komen zelden totaal onverwacht of volkomen kant en klaar uit de lucht gevallen. In de negentiende eeuw al begreep Francis Galton (1822-1911), een briljante neef van Charles Darwin, dat je een blinde proef nodig hebt om de effectiviteit van bidden na te gaan. Aan een experimentele studie of een uitwerking van zijn methodologische overwegingen kwam hij echter nooit toe. Niettemin werkte hij een ander idee uit, dat hem toch enige kennis over bidden opleverde. In die tijd werd in kerken over heel Engeland iedere week gebeden voor het behoud van een goede gezondheid van de Britse koninklijke familie, evenals voor de aartsbisschoppen van de Anglicaanse kerk. Puur kwantitatief beschouwd ’ontving’ niemand meer gebeden dan de koninklijke familie en de aartsbisschoppen. Als de leden van de koninklijke familie en de aartsbisschoppen gemiddeld langer leefden dan de doorsnee bewoner van Engeland, zo begreep Galton, dan kon men de effectiviteit van bidden minstens hypothetisch in overweging nemen. Andere verklaringen waren natuurlijk mogelijk, zoals een betere medische verzorging of een gezondere voeding. De data die Galton verzamelde en statistisch verwerkte, wezen echter uit dat de levensverwachting van een prins of bisschop niet hoger of lager lag dan die van een gewone Engelsman. Bidden had dus geen enkel effect. Galton leidde hier terecht uit af dat de geneeskunde nog nergens stond. Hoewel de koninklijke familie de meest gereputeerde artsen ter beschikking had, werden haar leden toch niet ouder dan gemiddeld. Hij begreep de noodzaak aan medische kennis verkregen door wetenschappelijk onderzoek – vandaag spreken we over empirisch onderbouwde geneeskunde (evidence-based medicine) – en op basis van een voldoende groot aantal proefpersonen. Alle zogenaamde medische inzichten in zijn tijd berustten louter op anekdotiek, of erger nog, op intuïtie en bijgeloof. Galtons werk hierover legde de grondslag van de medische statistiek.

 

Jonathan Miller in gesprek met Pascal Boyer over de psychologie van religie.
Een gecontroleerde, dubbelblinde test van homeopathie, in het BBC-programma Horizon.
Pim Van Lommels werk onder de loep, door Wim Betz, Walter Verraes en Luc Crevits, ‘Zijn bijna-doodervaringen bovennatuurlijk?’, eerder verschenen in Wonder en is gheen Wonder (2002).
Een debat tussen Pim Van Lommel, Walter Verraes, Luc Crevits, Willem Betz en Etienne Vermeersch over bijna-doodervaringen.
Een interview met hersenwetenschapper Dick Swaab.
Een aflevering van Penn & Teller over bijna-doodervaringen.
Scepticus Michael Shermer voert een experiment uit over bijna-doodervaringen.
Mentalist Gili over cold reading in De Laatste Show.
De Britse mentalist Derren Brown over cold reading.
Penn & Teller over spoken.
Trailer van de verfilming uit 2005 van The Amityville Horror.

8. Wetenschap en pseudowetenschap

Een overzicht van de immunisatiestrategieën van de psychoanalyse, ‘De naakte keizers van de psychoanalyse. De immunisatiestrategieën van een pseudowetenschap’. (pdf)
Een sketch over homeopathie van het Britse programma That Mitchell and Webb Look.
Een Nederlandse documentaire over en interview met Karl Popper (Utrecht – Vrije Universiteit).
Een verzameling kritische teksten over Freud en psychoanalyse in het Nederlands.
Twee meer technische artikelen over de ideeën besproken in hoofdstuk 8, met alle volledige referenties: Maarten Boudry en Johan Braeckman (2011) ‘Immunizing Strategies & Epistemic Defense Mechanisms,’ eerder verschenen in Philosophia.
Maarten Boudry en Johan Braeckman (2011) ‘How Convenient! The Epistemic Rationale of Self-Validating Belief Systems,’ te verschijnen in Philosophical Psychology.
Carl Sagan over astrologie.
De Britse mentalist Derren Brown demonstreert het Forereffect.
Immunisatiestrategieën in actie: scientology-aanhangers betichten hun critici van duistere motieven om de kerk aan te vallen.
De mirakelmakers, een reportage van Panorama over de heiligverklaring van Damiaan, die de Zesde Vijs van SKEPP in de wacht sleepte.
Documentaire Le Mur van Sophie Robert over autisme en de pseudowetenschappelijke opvattingen van de volgelingen van Freud en Lacan.

9. Onzin voor gevorderden

Fragment uit het boek:

 

Onzin voor gevorderden


Enkel wie tot de intelligentsia behoort, kan dergelijke
nonsens ernstig nemen:
geen normaal mens is zo dwaas.

GEORGE ORWELL


 
 
In 1996 gooide de Amerikaanse fysicus Alan Sokal een bommetje in Academia, dat tot zijn eigen verbazing tot op de voorpagina van The New York Times te horen viel en waarvan we de naschokken in academische kringen nog steeds voelen. Sokal had zich in zijn vrije tijd verdiept in de cultural studies en science studies, twee disciplines in de menswetenschappen waarin de afgelopen decennia een wind waait die men bij gebrek aan betere benaming postmodernisme noemt. Een belangrijke inspiratiebron was het boek Higher Superstition van Paul Gross en Norman Levitt, waarin de auteurs hun beklag doen over het irrationalisme en de antiwetenschappelijke sentimenten die in die milieus hoogtij vieren. Volgens Gross en Levitt offerde het postmodernisme – soms gebruikt men ook de term poststructuralisme – intellectuele integriteit en ratio op ten voordele van ideologische en politieke correctheid, belichaamd door een reeks modieuze intellectuelen van vooral Franse origine.

Enigszins verontrust door de voorbeelden die Gross en Levitt aanhaalden, besloot Sokal om de proef op de som te nemen en een parodie te schrijven in authentieke postmoderne stijl. Het artikel kreeg de ronkende titel ‘Transgressing the Boundaries: Towards a Transformative Hermeneutics of Quantum Gravity’ en is een aaneenrijging van drogredenen, volstrekt duistere argumenten en non sequiturs, aangevuld met een handvol wiskundige fratsen en absurditeiten die iemand met wat achtergrondkennis er zo uit zou plukken. Indien Gross en Levitt gelijk hadden, zou dat de publicatiekansen van het stuk geenszins in het gedrang mogen brengen. Het artikel was gelardeerd met ettelijke citaten van de ‘correcte’ penseurs uit postmoderne en constructivistische kringen, een indrukwekkend aantal voetnoten vol obscure referenties, en bovenal de vereiste ideologische en politieke geloofsbrieven. De hoofdredacteurs van Social Text trapten met open ogen in de val, uitgerekend voor een speciaal nummer dat precies bedoeld was om met kritische stemmen vanuit wetenschappelijke hoek zoals Gross en Levitt af te rekenen.

Omdat het artikel van correcte politieke signatuur was en de conclusies herkauwde die de hoofdredacteurs graag wilden horen, werd het niet nodig geacht om experts te benaderen ter beoordeling van het werk (peer review, zie ook hoofdstuk 7). Niemand van de redactie stoorde zich aan de vreemde bokkensprongen en het alarmerende gebrek aan argumentatie in de tekst. Dat de hoofdredacteurs zelf uitgebreid werden geciteerd en bewierookt in Sokals stuk, was ongetwijfeld mooi meegenomen. Nadat het artikel zonder collegiale toetsing en zonder noemenswaardige discussie op de bladzijden van Social Text was beland, onthulde Sokal zijn hoax in het tijdschrift Lingua Franca. De hoofdredacteurs van Social Text steigerden toen ze de ware toedracht van het artikel te horen kregen. In een schriftelijke reactie maakten ze gewag van een schending van academisch vertrouwen die ethisch gezien niet door de beugel kon. In eigen boezem keken ze geenszins. Eigenlijk waren ze niet erg onder de indruk van Sokals artikel, zo klonk het plots, maar besloten ze het toch maar te publiceren omdat ze het een sympathieke en eerlijke poging vonden van een fysicus om toenadering te zoeken tot de postmoderne literatuur. In de ogen van Sokal bevestigde dat de hypothese van Gross en Levitt. De argumenten en intellectuele kwaliteiten van een artikel doen niet veel ter zake, zolang je maar in het juiste ideologische kamp zit, het postmoderne jargon in de vingers hebt en de laatste lichting nieuwmodische filosofen hebt gelezen.

In tegenstelling tot wat veel critici in de nasleep van de affaire opmerkten, was Sokals Trojaanse paard niet bedoeld om het academische bolwerk van politiek links onderuit te halen. Sokal is zelf uitgesproken links en ziet met lede ogen aan hoe linkse denkers van postmodern allooi de waarden van intellectuele integriteit, objectiviteit en rationaliteit hebben afgezworen. Een linkse filosofie die haar geloof in objectiviteit en kritisch denken opgeeft, maakt zichzelf overbodig en kan niet langer op een doeltreffende manier sociale wantoestanden aanklagen en bestrijden.

De hoofdthese van Sokals parodie, voor zover die valt te ontcijferen, is dat het fysische onderzoek naar kwantumgravitatie zwanger is van progressieve politieke implicaties. Na enkele welgemikte openingszinnen, waarin Sokal het bestaan van een externe wereld als een Verlichtingsdogma afdoet en boudweg stelt dat de fysische werkelijkheid niet meer is dan een ‘sociale en linguïstische constructie’, betoogt hij dat de recente ontwikkelingen in de kwantumgravitatie een subversief en emanciperend potentieel hebben, waarmee academisch links de heersende wetenschappelijke hegemonie kan doorbreken. Hij springt van de Kopenhaagse interpretatie van de kwantumfysica naar een analyse van het kapitalisme na de Tweede Wereldoorlog, sprokkelt wat bij de morfogenetische velden van Rupert Sheldrake (een pseudowetenschappelijk newageconcept), forceert vervolgens een overgang naar de lacaniaanse psychoanalyse en ‘bourgeois sociale psychologie’, om dan verder te borduren via de nieteuclidische meetkunde, de relativiteitstheorie en bepaalde stellingen in de topologie (zie verderop) tot de cartesiaanse metafysica, queer theory en feministische cultuurkritiek.

De bonte stoet citaten waarvan het stuk uitpuilt, in feite een bloemlezing van de meer uitzinnige passages uit de postmoderne catalogus, is opvallend genoeg moeilijk te onderscheiden van Sokals hoofdtekst. Kenmerkend is vooral het gezwollen en pedante taalgebruik, het kwistig gebruik van nodeloos jargon (‘multidimensionaliteit’, ‘problematisering’, ‘complementariteit’, ‘interconnectiviteit’…) en het etaleren van een oppervlakkige wetenschappelijke eruditie die ineenzakt bij de minste kritische analyse.


 
Intellectueel bedrog

De stijlvorm van een parodie kent natuurlijk zijn beperkingen. Sommige citaten waren misschien uit hun context gerukt, zo konden critici tegenwerpen, en andere waren technisch correct maar compleet irrelevant. Bepaalde opvattingen, door Sokal tot absurde proporties uit vergroot, kon hij eigenlijk in meer gematigde versies wel aanvaarden. Om zijn beweegredenen uiteen te zetten en duiding te geven bij de literatuur waaruit hij inspiratie putte, bundelde hij het jaar daarop de krachten met de Belgische fysicus Jean Bricmont. Het resultaat daarvan was het boek Impostures intellectuelles, dat in 1998 in licht aangepaste vorm in het Engels werd vertaald als Fashionable Nonsense.

De kracht van het boek schuilt in de ogenschijnlijke bescheidenheid ervan. Sokal en Bricmont spreken zich niet uit over de waarde van het totale oeuvre van de intellectuelen die de revue passeren. Ze spitsen zich toe op een aantal specifieke misbruiken van wetenschappelijke concepten, een domein waarin ze toevallig experts zijn. Het retorische effect op de lezer liegt er niet om. Jacques Lacan, Julia Kristeva, Luce Irigaray, Jean Baudrillard, Gilles Deleuze en Félix Guattari, allemaal worden ze betrapt op vormen van schaamteloze intellectuele verlakkerij. Ze proberen hun publiek te intimideren door naar ingewikkelde wiskundige en fysische concepten te verwijzen, maar hebben dikwijls geen flauw benul van de theorieën waarbij ze leentjebuur spelen. Technische concepten worden uit hun context gerukt en op een hoogst eigenzinnige manier gebruikt of lijken willekeurig door elkaar gehaspeld in een potpourri van woorden zonder enige betekenis. Zo legt de psychoanalyticus Jacques Lacan in een van zijn beruchte seminaries een verband tussen de jouissance, een obscuur concept in zijn theorie dat men met enige vrijheid als ‘genot’ kan vertalen, en een reeks technische concepten uit de topologie.

In die ruimte van het genot (jouissance) constitueert het nemen van iets begrensd en gesloten (borné, fermé) een plaats, en erover praten is een topologie (…) In een artikel dat u vooraan in mijn teksten van vorig jaar zult vinden heb ik, denk ik, de strikte equivalentie tussen topologie en structuur bewezen. Als we ons daardoor laten leiden dan zien we dat wat ‘genot’ van anonimiteit onderscheidt, namelijk wat het recht voorschrijft, een meetkunde is. Een meetkunde is de heterogeniteit van plaats, te weten dat er een plaats is van het Andere. Wat die plaats van het Andere betreft, van een sekse als Andere, als absolute Andere, tot welke conclusies kan de recentste ontwikkeling in de topologie ons leiden? Ik zou hier de term compactheid willen aanhalen. Niets is compacter dan een breuklijn, als het duidelijk is dat de doorsnede van alles wat erin besloten ligt bestaat in een oneindig aantal verzamelingen, dan volgt daaruit dat de doorsnede dat oneindige aantal omvat. Dat is precies de definitie van compactheid.

Jacques Lacan
De charismatische Franse psychoanalyticus Jacques Lacan,
een van de peetvaders van het postmodernisme.

 

Compactheid is inderdaad een abstract begrip uit de topologie, waaraan een reeks precieze stellingen en definities voorafgaan, maar de excentrieke interpretatie van Lacan slaat nergens op. De wiskundige herkent enkele termen uit de topologische definitie, aldus Sokal en Bricmont, maar merkt meteen dat Lacan ze op een willekeurige manier door elkaar heeft gegooid, zonder zich om hun technische betekenis te bekommeren. Merk op hoe Lacan, door achteloos te verwijzen naar complexe concepten in de wiskunde die voor het merendeel van zijn lezers esoterisch klinken, een doortastende vorm van intellectuele intimidatie toepast. De ingewijden behoren te weten waarover hij spreekt; aan de dilettanten verspilt hij zijn tijd niet. Zoals Lacan het in een van zijn andere seminaries uitdrukte: ‘Teksten dienen niet om begrepen te worden. Daarom precies bent u niet verplicht om die van mij te begrijpen. Als u ze niet begrijpt, zoveel te beter, dat geeft u de gelegenheid om ze op te helderen.’

Wie meent dat Lacan dezeverwijzing naar topologie enkel in de metaforische zin gebruikt, moeten we ontgoochelen. Hijzelf ontkent deze interpretatie met klem. Overigens is een metafoor of analogie enkel nuttig voor zover ze een moeilijk concept inzichtelijk maakt door het in verband te brengen met een domein waarmee de lezer meer vertrouwd is. Hier gebeurt precies het omgekeerde: materie die min of meer gekend is door het publiek – Lacans psychoanalyse – wordt ‘verhelderd’ aan de hand van een hyperabstracte tak van de wiskunde. Bekijk het van de andere kant: welke leraar wiskunde zou een les over differentiaalrekening proberen te verhelderen door een boom op te zetten over de Belgische taalwetgeving (of, waarom niet, de topologische constructies van Lacan)?

Lacan was ook erg gesteld op wiskundige formules (mathèmes) om zijn theorieën over de structuur van de menselijke geest en onze seksualiteit uit te drukken. Maar de breuklijnen en equivalenties (symbool ‘=’) in Lacans formules duiden geen logische of wiskundige operaties aan, waardoor ze compleet zinledig zijn. De passage waarin Lacan de fallus in erectie gelijkstelt aan de vierkantswortel van -1 (een zogenaamd imaginair getal) willen we u niet onthouden:

Zo is het erectieorgaan de plaats van het genot gaan symboliseren, niet op zichzelf, zelfs niet als beeld, maar als ontbrekend deel bij het verlangde beeld: daarom kunnen we het gelijkstellen met √-1 in de hoger geproduceerde betekenis, namelijk het genot dat het opnieuw mogelijk maakt door de coëfficiënt van zijn taaluiting met de functie van de afwezigheid van betekenaar (-1).

In de psychoanalyse van Freud kon een vrouw nog een baby als penissubstituut kiezen, bij Lacan moet ze al hogere wiskunde studeren. Op zijn beste momenten heeft Lacan nog gevoel voor humor, maar het lachen vergaat ons bij vele andere postmoderne auteurs. De filosoof Gilles Deleuze presteert het volgende staaltje protserige onzin:

In de eerste plaats stemmen de singulariteiten-gebeurtenissen overeen met de heterogene reeksen die zich organiseren binnen een stabiel noch onstabiel maar wel een ‘metastabiel’ systeem, voorzien van een potentiële energie waarbinnen het onderscheid (les différences) tussen reeksen verspreid wordt (…). Op de tweede plaats genieten de singulariteiten van een auto-unificatieproces, dat altijd mobiel is en verplaatst wordt naarmate een paradoxaal element de reeksen afloopt en laat weerklinken (résonner), hierbij de overeenkomstige singuliere punten in een zelfde aselect punt omvatten en, in een zelfde elan, alle emissies en alle impulsen.

Geïnspireerd door deze en anderestaaltjes van postmoderne mistspuierij, heeft computerprogrammeur Andrew Bulhak een algoritme ontworpen dat voor een onuitputtelijke voorraad pomo-onzin instaat. Telkens als je zijn website The Postmodernism Generator bezoekt, produceert het algoritme een netjes afgewerkt en grammaticaal vlekkeloos postmodern artikel, compleet met referenties in voetnoten, verzonnen auteurs en affiliaties. Bij ons laatste bezoek werden we vergast op een betoog getiteld ‘The Vermillion Door: Posttextual Dialectic Theory, Baudrillardist Hyperreality and Feminism’. Het postmoderne orakel steekt als volgt van wal (we laten dit maar onvertaald):

‘Reality is part of the futility of culture’, says Debord; however, it is not so much reality that is part of the futility of culture, but rather the failure of reality. The very definition of the real has become: that of which it is possible to give an equivalent reproduction. The real is not only what can be reproduced, but that which is always already reproduced: that is the hyperreal. Lyotard uses the term ‘subdialectic textual theory’ to denote a self-fulfilling reality. The main theme of the works of Rushdie is not discourse, as Baudrillardist hyperreality suggests, but postdiscourse. In a sense, Marx uses the term ‘the material paradigm of consensus’ to denote the rubicon, and some would say the stasis, of neodeconstructivist society. If one examines modern rationalism, one is faced with a choice: either accept the material paradigm of consensus or conclude that the raison d’etre of the writer is deconstruction, given that art is distinct from sexuality.

De kans dat je bij eenvolgend bezoek precies dezelfde tekst krijgt, is niet onbestaande, maar ze is onnoemelijk klein. De kans dat het resultaat even onzinnig is, is echter aanzienlijk. Het algoritme maakt gebruik van een aantal vaste grammaticale constructies, die het op willekeurige wijze combineert en opvult met een rijke woordenschat aan postmoderne auteurs, begrippen en adjectieven. Heel interessant voor ons is dat, wanneer men zo’n tekst leest en de oorsprong ervan kent, het brein toch onwillekeurig op zoek gaat naar een betekenis volle interpretatie, alsof men door de dichte nevels hier en daar een silhouet kan ontwaren. Lees het citaat hierboven nog een paar keer. Het is niet zozeer de werkelijkheid die deel uitmaakt van de futiliteit van cultuur, maar het falen van de werkelijkheid… Dat wat altijd al gereproduceerd is, is het hyperreële… En de raison d’être van een schrijver is deconstructie, vermits kunst niet samenvalt met seksualiteit… Klinkt dat niet diepzinnig? Overigens hebben we een klein loopje genomen met de waarheid. Twee van de bovenstaande zinnen komen niet van de Postmodernism Generator maar uit een authentiek werk van de Franse filosoof Jean Baudrillard (het gaat zelfs om een bekend citaat). Kan je ze eruit halen?

De postmoderne auteurs waarmee Sokal de draak stak, hebben een haat-liefdeverhouding met de bètawetenschappen. Aan de ene kant grossieren ze graag in wiskunde en fysica, omwille van het hoge aanzien dat deze wetenschappen bij het grote publiek genieten en de hoop dat dit aura van autoriteit op hen afstraalt. Aan de andere kant trekken ze zich weinig aan van de inhoud van wetenschappelijke theorieën en etaleren ze er zelfs een zeker misprijzen voor. Wetenschap zou louter een sociale constructie zijn die de ideologische vooroordelen van de heersende sociale klasse reflecteert. Dat leidt soms tot pijnlijke blunders, zoals Sokal en Bricmont aantonen. Zo verbeeldt de Belgische filosofe Luce Irigaray zich dat de vloeistoffenmechanica minder ontwikkeld is dan de fysica van vaste stoffen, omdat ‘masculiene wetenschap’ geen aandacht besteedt aan zachte, fluïde kwaliteiten (‘vrouwelijk’) en ten onrechte de harde en solide stoffen (‘mannelijk’) privilegieert. Irigarays opvatting raakt kant noch wal. De werkelijke reden waarom fysici lang weinig vooruitgang boekten in de studie van vloeibare stoffen, is dat de fysische vergelijkingen voor de turbulentie van vloeibare stoffen zeer moeilijk oplosbaar zijn (men kan dit intuïtief begrijpen door een druppel melk in een tas koffie te laten vallen).

Irigaray verslikt zich opnieuw wanneer ze de beroemde vergelijking E=mc² ontmaskert als ‘seksueel geladen’, omdat die de snelheid van het licht bevoordeelt tegenover ‘andere snelheden die vitaal belangrijk voor ons zijn’. Geen enkel object met een positieve massa, zo weten we sinds Einstein, kan de lichtsnelheid evenaren, omdat zijn massa anders oneindig groot zou worden. Licht heeft een constante snelheid van ca. 300.000 km/sec, die inderdaad door geen enkele andere snelheid, hoe vitaal voor ons ook, overtroffen wordt.Maar dat is een nauwkeurig experimenteel bevestigd feit, dat al van kracht was lang voor er seksueel reproduceerbare wezens op aarde rondliepen die zich druk konden maken over de seksuele lading van verschillende snelheden (wat dat ook moge betekenen).7 Deze sociale interpretatie van fysische theorieën die absoluut geen uitstaans hebben met de sociale wereld, is typerend voor een extreme vorm van sociaalconstructivisme (zie volgende sectie). Binnen het bestek van dit boek kunnen we niet dieper in de postmoderne konijnenpijp duiken. De passages die Sokal en Bricmont uitkiezen, zijn te uitgebreid om weer te geven en beslaan dikwijls volledige pagina’s, een omzichtige werkwijze die de auteurs toelaat vooruit te lopen op het verwijt dat de citaten uit de context zouden zijn gerukt. Wie zich wil vrolijk maken over, of wil ergeren aan, de pseudodiepzinnigheden van het filosofisch postmodernisme, nodigen we uit om verder te grasduinen in de collectie van Sokal en Bricmont.

 

The Postmodernism Generator produceert netjes afgewerkte en grammaticaal vlekkeloze artikelen in postmoderne stijl.
De Britse psycholoog Dylan Evans vertelt hoe hij in de ban raakte van Lacan en uiteindelijk spijtoptant werd, nadat hij zijn reputatie vestigde met An Introductory Dictionary Of Lacanian Psychoanalysis, dat veel Lacanianen nog steeds als gezaghebbend beschouwen.
Een artikel van Griet Vandermassen over postmodernisme, ‘Irrationalisme in de academische wereld’.
Enkele bevreemdende opnames van de seminaries en televisieoptredens van Jacques Lacan (1).
Enkele bevreemdende opnames van de seminaries en televisieoptredens van Jacques Lacan (2).
Enkele bevreemdende opnames van de seminaries en televisieoptredens van Jacques Lacan (3).
Lacan over het onbewuste.
Lacan bezoekt Leuven in 1972.
Lacan over psychoanalyse (Télévision).
Lacan over de genezing (Télévision).
Een interview met Frederick Crews over academia, psychoanalyse, postmodernisme en literaire kritiek.
Kritische documentaire Le Mur over psychoanalyse.
The Dr Fox Lecture – een psychologisch experiment waarbij een acteur op overtuigende wijze onzin verkoopt aan een publiek van experts, dat zich van geen kwaad bewust is.
Een parodie op postmoderne prietpraat door Maarten Boudry, gepubliceerd op De Wereld Morgen onder de naam Thomas Van der Elst.

* Nawoord

Penn & Teller over de Belgische 2012-doemdenker Patrick Geryl.

Website ontworpen en ontwikkeld door 3SIGN.

Gemaakt met Drupal 7 - laatste aanpassing 15 augustus 2012